Ganzen

ganzen1Naar aanleiding van het gedicht Ganzen van Rutger Kopland.

De kluiten glimmen in de winterzon, de voren strekken zich uit tot de sloot hen stopt. Vette klei, vruchtbaarheid in diepe rust. Hier en daar wappert een grasspriet, ontsnapt aan de eg. Hazen hebben hun leger verplaatst naar graziger weiden. In de koude winterse lucht hangt doodstil een valk in jeugdkleed; slechts zo nu en dan bewegen de vleugels om met een paar slagen de positie te behouden. Geen veldmuis laat zich zien, de valk bidt gestaag verder. De grauwheid van zijn veren vallen extra op in het schelle zonlicht. Dan opeens een steile duik richting aarde en de grijpende klauwen vullen zich met wollige vacht en botten. Triomfantelijk zeilt de jongeling weer omhoog en met kalme vleugelslag verdwijnt hij aan de horizon.

Bezaaid met stukjes ijs twinkelen de kluiten naar de zon, terwijl witte stapelwolken in de verte een volgende sneeuwbui aankondigen. De wind wakkert aan, een vleug noordpool meevoerend. Harm trekt zijn kraag omhoog en duikt dieper weg in zijn sjaal. Eten en gegeten worden, dat is de natuur. Als jongentje van een jaar of zeven was het zijn grootste sport om uilenballen uit te pluizen en te proberen om van de losse muizenbotjes weer een volledig skelet te maken. Zijn voeten, gestoken in afgetrapte kistjes, doen pijn, de kou bijt in zijn tenen. Hij stampt. Klontjes droge klei strooien in het rond. Zijn tenen wiebelen in de te wijde neuzen, zijn linker grote teen schuurt langs het gat in zijn sok en trekt zich klem. Met zijn hand boven zijn ogen tuurt hij tegen de zon in de hoop de valk en zijn prooi ergens te ontdekken. De donkere glazen van zijn zonnebril geven de kluiten een romantische aanblik maar er beweegt niets in zijn blikveld.

Lees meer

Het been

hetbeen1
Foto: Flickr

Het regent, de herfst is vroeg dit jaar. Trage druppels glijden langs de ruit naar beneden. Minoush staart ernaar. Haar ogen kunnen de druppels niet vasthouden. Steeds glijden ze weer uit haar blikveld. De natte kou van buiten houdt haar gevangen en bibberend trekt ze haar vest strakker om zich heen. Wie mooi wil zijn moet pijn lijden. Oma’s stem klinkt in haar hoofd. Meteen voelt ze weer het harde trekken aan haar haren wanneer de zoveelste hardnekkige klit er door oma uitgekamd werd. Die bitse woorden terwijl zij het uitgilde van de pijn. Minoush schudt haar hoofd. Dit korte blonde pagekopje is haar nieuwste experiment. Die Oma, ze had wel meer van die wijsheden die maar al te waar zijn. Het vest is een dun niemendalletje, roze katoen met een geborduurde rand. Een beetje kleine meisjesachtig. Minoush had ‘t in een opwelling gekocht, om ook eens met de mode mee te doen ter afwisseling van haar eeuwig zwarte outfit. Veel warmte geeft het vest niet ondanks de felle kleur.
‘Bah, weer regen’
Uit de keuken komt het geluid van overkokende melk. Luid sissen vermengt zich met een ondragelijke stank. Een vage gaslucht drijft de kamer binnen. Nog steeds zijn haar ogen op de druppels gefixeerd. Buiten buigen bomen gehoorzaam mee met de wind, het groen van de bladeren krijgt hier en daar al een gouden randje. De wereld glimt van het verfrissende bad. Buiten huilt het en ik blijf droog van binnen. ‘Nou ja zeg, Minoush, zo kan die wel weer. ‘t Melodrama druipt van je af.’
Minoush trekt het vest nog strakker om zich heen en loopt langzaam richting keuken waar een witte ravage op haar wacht. De geur van aangebrande melk dringt haar neusgaten binnen. Met een boze ruk scheurt ze een stuk papier van de keukenrol en begint te deppen. Het restje melk is nauwelijks voldoende om de koffie in de blauwe beker te kleuren. Onmiddellijk komt een vettig vel boven drijven. Door scheef te houden blijft vel het plakken aan de binnenkant. De rafelige randen golven mee op de koffie. Met langzame teugen verdwijnt de koffie in Minoush’ keel. Als een warm beekje vindt het zijn weg door haar ijskoude lichaam. Zacht gejank onderbreekt haar gedachten vol zelfmedelijden. Met de staart tussen de poten sluipt Max naderbij. Wat zou er nou omgaan om in zo’n hondenkop? Waar is deze voorzichtige benadering aan te danken. Voelen honden de stemming van hun baasje aan of heeft Max gewoon geen zin om te gaan wandelen in de regen?
‘Ok, Max we gaan uit.’

Gehuld in haar oude zwarte regenjas en de capuchon diep over haar ogen, haar voeten in afgetrapte gympjes stapt Minoush naar buiten. Max glipt langs haar. De voordeur valt met een slag dicht in het slot. Nog voor het eind van het pad tilt Max zijn poot al op. Een eindeloze plas volgt. Minoush schuifelt onrustig heen en weer. ‘Kom op, beest.’
Regendruppels glijden precies langs de opening in haar kraag tussen haar borsten naar beneden. Na een felle ruk aan de riem loopt Max door. Onvermijdelijk sjokt hij achter haar aan richting park. Het gemeenteplantsoentje, dat door de dorpsbewoners met de weidse naam ‘Het Park’ gedoopt is, is eigenlijk niet veel meer dan wat miezerige struikjes rond een modderige vijver. Drie bekladde bankjes en een uitgebrande prullenbak maken het geheel er niet veel vrolijker op. Ooit bloeiden hier volop geurende rozen maar van de ene dag op de andere waren die gerooid en was de aarde omgeschoffeld. Navraag bij de gemeente vertelde het geijkte verhaal van bezuinigingen. Deze struiken hoeven maar een keer per jaar gesnoeid te worden en er hoeft geen onkruid gewied te worden. Minoush bukt zich om Max riem los te maken. Die aarzelt geen seconde en duikt weg in de struiken op zoek naar achtergebleven boterhammen of afgekloven klokhuizen. In het water zitten de eenden op een kluitje bij elkaar de snavels onder hun vleugels gestoken.

Lees meer

Zachte randen

Het eerste wat opvalt zijn de nagels met zorg geveild, alle scherpe randjes gladgestreken door de grove korrel. Lang geweekt in lauw water en met een fijn grijs schuurstokje zijn de laatste oneffenheden gladgestreken. Met een speciale olie werden de nagelriemen gemasseerd, teruggeduwd tot vlak onder de huid. De bleekroze nagel is met fijne haaltjes rood gelakt, de witte randen onzichtbaar geworden. Een parelmoer toplaagje versterkt de zacht koesterende glans. Verzorgde nagels berichten deze vrouw is met zorg omringd. Als een verschrompeld appeltje ligt de huid van haar vingers over de botten, soms ontsierd door bruine ouderdomsvlekken. Alsof er koffie gemorst is en niet opgeveegd, in tegenstelling tot de glanzende roodheid er vlak boven. Het witte plekje rond de ringvinger verraadt het verlies. De dunne gouden ring die daar jaren gezeten heeft is eraf gegleden, ongewenst verloren gegaan. Een tere huid ligt onbeschermd bloot. Op de pink rust nog een ring, de blauwe steen met het gegraveerde familiewapen is onbeschadigd de jaren doorgekomen. Het omringende goud, al enige malen opgelapt, vormt een veelkleurig mozaïek en wordt met een wollen draadje op zijn plaats gehouden.

Zachtjes aaien haar vingers de  zijden sjaal op schoot, de glans spat over, even lijken alle plooien glad. Een jongedame die de rok van haar eerste baljurk schikt, de uitgestrekte hand van haar danspartner aanneemt. De marmeren hand, met gemanicuurde nagels, van een officier, kent alleen warm water. Geen ruwe huid, gehard door kou en kluiten aarde. Ze schud onmerkbaar haar schouders en danst verder, licht als een veertje. Weer strijkt haar hand het zachte zijde van haar sjaal. De stof golft en kronkelt van genot en glijdt langzaam op de grond. Aarzelend zoekt ze steun bij de leuningen van haar stoel, ruwe stof vastgezet met de gladde ronde klinknagels. Met haar rug stokstijf, volgt haar wijsvinger het patroon van de geborduurde vogels. ’t Verbleekte groen van de takken en de blauwwitte vleugels die los te maken van hun achtergrond. Het hobbelt onder haar huid, kleine prikjes vertellen een brailleverhaal. De stoel is een erfstuk van haar grootmoeder. Een antieke vrouw in een oude stoel.

Een glimlacht speelt om haar lippen maar bereikt haar ogen niet. Even waande ze zich weer jong en vol idealen. Een knellende band om haar hart heeft de plek van haar korset ingenomen. Hoe lang geleden is het dat haar hand een andere raakte, dat zij huid voelde, warm kloppend. Geen stugge hondenharen, hoe dierbaar de geur haar ook is, kan dat gevoel vervangen.
Wat hield ze ervan om met haar handen over de zijne te glijden, de ruwe plekken te strelen en met kussen te bedekken. Soms smeerde ze geurige zalf op de kloven in zijn vingers. Dan lachte hij haar uit: ‘mijn prinses ruikt naar de stal, wat zal je moeder ervan zeggen.’ Ze snuft even aan haar handen, een zurige oude vrouwenlucht vermengt zich met het scherpe aceton. Ze bukt en pakt de sjaal op en wrijft ermee langs haar wang, rilt.

Tegen de stoel leunt haar stok, jarenlang gebruik gepolijste de knoest en past feilloos in haar hand. Haar zoon had ‘m in het bos gevonden. ‘Dit is voor jou mama.’ Moeizaam loopt ze richting raam, warmt haar handen boven de radiator, wentelt ze heen en weer in de warme lucht.  Buiten is het koud, ze zal vandaag maar binnen blijven.

Bruiloft in Kana

1 Koningen 17: 15-18, 22-24, Johannes 2: 1-12.

Zusters en broeders,
Wat bezielde Maria om dit van Jezus te vragen? Wat verwachtte ze, dat hij een wonder zou doen? Wat moeten we met dit wonderlijke gesprek tussen moeder en zoon waar veel commentaren mee worstelen om er nog iets van te maken. Het is belangrijk om het niet te zien als een stekelig familieonderonsje waarbij de zoon zich losmaakt van de bemoeizuchtige moeder.

In het verhaal van Johannes was Jezus te gast bij een huwelijk. De vrienden van de bruidegom halen ‘s avonds in een optocht met fakkels de bruid op in haar vadershuis en brengen haar naar het huis van de bruidegom. Daar zit iedereen aan het bruiloftsmaal, het feest dat volgt zal maximaal zeven dagen duren. Het is de verantwoordelijkheid van de bruidegom dat er voldoende wijn aanwezig is voor al die dagen. Wanneer hij in gebreke blijft, kan hij zelfs voor de rechter gesleept worden. Het spant er echter wel om, of dit inderdaad zal ‘geschieden’. Wanneer de wijn op blijkt te zijn. En wijn is in de Bijbel de drank van het Koninkrijk. Zo is het eerste wat Noach doet, wanneer hij na de zondvloed voet aan land zet, een wijngaard planten, brengen de verspieders, die het beloofde land verkennen, een enorme tros druiven mee en spreekt de profeet Amos over het komende Rijk van God in termen van ‘dan zullen de bergen druipen van jonge wijn’. De wijn is op, te Kana in Galilea. Er lijkt iets te haperen waardoor het feest van het Koninkrijk niet door kan gaan. Het feest zal waarschijnlijk stoppen en misschien zal het huwelijk niet door gaan. Gelukkig voor onze bruidegom is zijn tante Mária, de weduwe van Jozef op het feest.

Maria, de moeder van Jezus, is degene die de mensen dan op Jezus wijst. Zij heeft in dit verhaal de rol van een voorgangster, ook al lijkt het alsof Jezus afstand van haar neemt door tegen haar te zeggen: ‘Vrouw, wat heb Ik me u van node?’ Mogelijk wil Johannes hiermee benadrukken, dat Jezus zich in dit eerste openbare optreden meer een zoon van zijn Vader dan van zijn moeder betoont.

Kunt u dit voor zich zien, het benevelde gezelschap aan tafel. Maria merkt, als enige, dat de wijn opraakt, terwijl het feest nog maar nauwelijks aan de gang is. Zij is als weduwe gewend om op haar oudste zoon te steunen en doet een beroep op hem, Jezus luister eens even, de wijn raakt op. Bespaar onze familie de schande, doe wat. Wat verwacht ze van Hem? Dat Jezus onmiddellijk zijn creditkaart trekt en naar de dichtstbijzijnde Gall en Gall rent of rekent ze op een wonder? Hoe dan ook Maria verwacht iets van Jezus, en hij geeft haar een uiterst merkwaardig antwoord. Letterlijk zegt hij zelfs ‘wat is er tussen jou en mij?’, vaak vertaald met ‘bemoei je er niet mee.’

Lees meer

Filemon

filemon1Uit de brief van Paulus aan Filemon:
8. In mijn verbondenheid met Christus heb ik het volste recht u te zeggen wat u moet doen, 9. maar vanwege uw liefde doe ik u liever een verzoek – ik, Paulus, een man van respectabele leeftijd, die gevangenzit omwille van Christus Jezus. 10. Ik zou u om een gunst willen vragen voor Onesimus, die tijdens mijn gevangenschap mijn kind is geworden. 11. Hij was u destijds niet van nut; nu kan hij echter niet alleen mij, maar ook u goede diensten bewijzen. 12. Ik stuur hem naar u terug, hoewel hij me na aan het hart ligt 13. en ik hem graag bij me gehouden had…

Er bestaan er veel vooroordelen over Paulus en is niet iedereen enthousiast over zijn brieven. Daarom heb ik gekozen uit dit korte briefje aan Filemon omdat Paulus hier vooral naar voren komt als vredestichter en niet zozeer de vrouwonvriendelijke betweter.

Dit kattenbelletje is geschreven vanuit de gevangenis in Rome aan de rijke zakenman Filemon, in wiens huis de gemeente van in Kolosse samenkwam. Paulus zet hoog in, hij dankt altijd God als hij Filemon noemt in zijn gebeden. Immers hij hoort de mensen spreken over diens liefde en trouw aan het geloof. Paulus doelt hiermee op de houding die het evangelie van de mens vraagt tegenover zijn naaste. Daarop doet hij een beroep met betrekking tot een weggelopen slaaf, Onesimus. Paulus komt niet met pasklare oplossingen voor de ontstane situatie, stelt geen eisen, maar doet een goed woordje voor de slaaf. Wiens naam Nuttig betekent! Dat was hij echter niet omdat hij weggelopen was uit de huishouding en voor Filemon onbruikbaar geworden. Door Paulus is hij echter bekeerd tot het Christendom wat hem nu zeer bruikbaar maakt. Daarom zendt Paulus Onesimus terug naar Filemon. Paulus ontkent niet dat hij schuldig is. De terugkeer dan ook niet zonder risico, maar wel vrijwillig en dat duidt op een ingrijpen van God.

Een bijzondere schadevergoeding
De schade wordt vergoed: Filemon krijgt meer dan een slaaf terug, hij krijgt een geliefde broeder. Dat hoeft niet te betekenen dat Paulus wil dat Onesimus vrijgelaten wordt, maar wel dat Onesimus als medegelovige gerespecteerd en behandeld wordt. Dit is heel wat anders dan onze huidige klaagcultuur waar bij schade door overmacht of natuurgeweld (aswolken) onmiddellijk geld van de overheid geclaimd wordt. Paulus stelt bewust geen eisen, en doet ook geen uitspraken over de verhouding tussen knecht en meester, zoiets kan tot scheuring leiden in de jonge gemeente. Hij wijst tactvol op de wijze waarop een gemeenschap van het geloof (in Christus) met elkaar omgaat en problemen oplost. Hij probeert een brug te slaan tussen Filemon en zijn voormalige slaaf. Onesimus is in de boeien van het evangelie een goede bruibare dienaar geworden!

Vol verwachting

volverwachting1
Foto: Flickr

 

De decembermaand is de maand van afwachten en verwachten. Kinderen hebben weer uit volle borst gezongen voor de Goedheiligman: ‘Vol verwachting klopt ons hart, wie de koek krijgt, wie de gard’.
Ten tijde van Sinterklaas klopten onze harten vol verwachting omdat we niet zeker wisten of we koek zouden krijgen of straf? Het is maar afwachten of je de cadeaus krijgt waar je om gevraagd hebt. En met kerst? Ik geef liever geen cadeaus met kerst, omdat we met de hele familie uitgebreid Sinterklaas vieren met surprises en licht vermanende gedichten. Wat verwachten wij van kerst? De kerstmusical, mooie liedjes van de kinderen, een mooie boom in de kerk (is die al gevonden en omgehakt?). Of worden je kerstverwachtingen getemperd door lastige familiekwesties die opgelost moeten worden voor hét diner?

Dit jaar zal ik met Kerstmis voorgaan in de dienst en ik ben me aan het bezinnen op de teksten en liederen. Ooit stond op het rooster een lezing uit Johannes in plaats van de vertrouwde woorden uit het evangelie van Lukas en ik herinner me de teleurgestelde reacties van gemeenteleden voor wie het geen echt kerstfeest kon zijn zonder het verhaal van het kind in de kribbe. Volgens de nieuwe bijbelvertaling, ligt het kind in een voederbak. Bij mij thuis las mijn vader op eerste kerstdag voor we gingen eten voor uit het evangelie van Lukas, uit hun trouwbijbel. En die ouderwetse woorden waren in mijn kinderoren heel vertrouwd al wist ik niet helemaal wat het betekende. Doch Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart. Wat gebeurde er wanneer Maria alles overwoog in haar hart? Was zij aan het piekeren ’s nachts tijdens de vlucht naar Egypte of was ze juist blij met alle geschenken van de drie wijzen? Wat overwegen wij in ons hart deze decembermaand? Zijn dat zorgen of hoopvolle verwachtingen, blijdschap of verdriet? En lukt het ons om met dat hart toch Kerst te vieren, door alles heen, steeds weer vervuld met nieuwe overwegingen en verwachtingen.

Er is een onderscheid tussen afwachten en verwachten. Je kunt jezelf afvragen: leef ik in afwachting van wat komen gaat of verwachten we nog iets van dit leven? Het is immers advent, de hoogste tijd om wakker te worden en je bewust af te vragen: waar sta ik? Waarvoor leef ik eigenlijk? Of laat ik me meeslepen door de zuigkracht van de tijd, de commercie of de illusie van de suikerzoete reclames voor het kerstdiner. Kerst verwachten is een keuze maken. Is voor ons het leven ook meer dan eten en drinken, TV-kijken en achter de computer zitten? Waar maken we ons zorgen om? Wanneer je kerst verwacht, laat je hart, maar vooral je handen, vol van verwachting zijn. Als je alleen maar afwacht dan is het makkelijker, je moet een plekje in je agenda vrijmaken, zorgen wat te eten is huis te hebben of misschien wel zeggen ‘ik heb geen zin, kom maar een andere keer’. Het kerstkind verwachten is klaar staan zonder horloge of kalender, klaar staan voor anderen door bewust te leven en verder te kijken dan je neus lang is.

December is een maand van surprises, waarin wij ons mogen voorbereiden op de grootste surprise die je kan krijgen: in doeken gewikkeld geeft God ons zijn eigen zoon. Alle cadeaus van Sinterklaas zullen daarbij verbleken, want met Kerstmis gaat het om het geschenk van God zelf: vrede en welbehagen voor alle mensen.

Treinreis

Het perron stond vol mensen, geërgerd beent Lex zich een weg. Hier en daar een fikse duw uitdelend. Zijn gezicht staat strak, een zakenman op weg naar zijn werk, een advocaat zich preparerend op een gloedvol pleidooi? In zijn hand draagt hij zijn verweerde bruine koffertje, niet veel groter dan een attachétas. Zijn regenjas wappert achter hem aan. Het geluid van een binnen denderende trein overstemt het krioelende lawaai om hem heen. Gelukt, ik heb de trein gehaald komt in hem op. Desondanks heeft de stress hem nog niet verlaten hij duwt zich naar de rand van het perron. Als de deur van de trein opengaat staren de gespannen gezichten van de reizigers hem aan, klaar voor vertrek. De ochtendspits maakt korte metten met alle romantische gedachten bij een treinreis. Wat maakt het uit of er iemand op je staat te wachten? Nog steeds stromen de mensen de trein uit. Lex draait zich geërgerd om wanneer hij een harde por in zijn rug voelt. “Moet dat nou… ” sterft in zijn mond. De oude dame, prototype lief omaatje is omringd door geruite tassen en kan hem, al had ze een stok gehad, onmogelijk geraakt hebben. Een jonge kerel, al wat kalend boven op zijn hoofd buigt zich zorgzaam naar haar toe. Lex draait zich snel weer om en grabbelt enigszins opgelaten in zijn zakken. Kaartje, paspoort, creditcard denkt hij koortsachtig. Zijn vingers voelen de scherpe rand van ‘t paspoort. Gelukkig alles is mee.

De trein zit nog halfvol wanneer hij eindelijk zijn gereserveerde plaats gevonden heeft. De plek is echter bezet door een meisje dat volledig van de wereld met diskman op naar buiten staart. Lex kucht even, geen reactie. Hij schuift zijn koffer in het rek, haalt de Volkskrant uit zijn zak en legt zijn regenjas in het net. Voorzichtig raakt hij haar schouder aan. Grote geschrokken ogen kijken hem aan. Lex houdt zijn reserveringsbewijs voor haar neus en wijst ongeduldig op het stoelnummer. Haar ogen volgen zijn vinger naar het papiertje dat slordig in het houdertje geschoven is. Stoel 85 raamkant gereserveerd. Ze knikt begrijpend en staat langzaam op zonder de dopjes uit haar oren te halen. Hevig mee knikkend met de muziek slingert ze haar rugzak over een schouder en loopt het gangpad af. In de stoel hangt een vage geur, een mengsel van ongewassen sokken en iets bloemigs. Lex ergernis verdiept zich bij zijn kinderlijke reactie. Hij lijkt wel een verliefde puber zo zit hij haar lucht op te snuiven. Lex ploft neer op zijn plaats. Pro forma vouwt hij zijn krant open maar al snel vallen zijn ogen dicht op de cadans van de voortsnellende trein. Het eerste stuk van de reis kan hij dromen. Langs de duinen, de velden met bloeiende bollen, afgewisseld met het groen van ontkopte soortgenoten. Fel rode en gele tulpen vloeken met het zachte krullerige wit en roze van hyacinthen. Pas als ze richting grens gaan wordt het landschap een uitdaging voor hem.

Lex schrikt wakker; de trein staat met een ruk stil, tassen vallen uit de rekken en algemeen gemopper en gevloek breekt los. De blikkerige stem van de conducteur klinkt door de luidsprekers. De trein heeft een noodstop moeten maken willen alle passagiers uitstappen. Gelieve geen bagage mee te nemen u kunt over enkele minuten weer terugkeren. Lex sluit zich aan bij de schuifelende rij, een vrouw raakt in paniek en jammert huilerig om haar tas. De kop van een zwart poedeltje steekt naar buiten. Lex strekt zijn arm uit: ‘ik draag die wel voor U’. De vrouw, duidelijk onder de indruk van zoveel autoriteit laat zich met open mond mee duwen in de rij. Op de treeplank aarzelt Lex een ogenblik en ziet de mensen rillend in groepjes bij elkaar staan. Hij zet de tas met de hond op de grond en loopt met snelle stappen van de trein en de paniek weg.

Zijn oren zijn verdoofd door de stilte om hem heen, zijn voeten zakken onder hem weg. Verbaasd voelt Lex hoe zand zijn keurig gepoetste brogues binnen glijdt. Hij kijkt om zich heen, waar is iedereen? Er is geen hond meer te bekennen. Ook de conducteur is spoorloos verdwenen. Lex loopt enkele stappen achteruit, hij wankelt, het zand geeft geen enkele steun. Volledig gedesoriënteerd zwaait hij met zijn armen. ‘He, Ho, waar zijn jullie. Wat is dit voor een grap?’ Er bestaat geen woestijn tussen Nederland en België. Niets anders dan een enorme kale zandvlakte om hem heen. Dan beweegt er iets in zijn linkerooghoek. Een bruinwitte haas zoeft voorbij. De grond trilt onder zijn voeten, Lex verliest zijn evenwicht en valt om, zijn gezicht voluit in het zand. Proestend gaat hij zitten. Het zand baant zich een kriebelende weg langs zijn kraag naar beneden. De haas maakt een bocht en komt nu recht op hem af rennen. Het beest rent door alsof hij in Lex geen obstakel ziet, op het laatste moment buigt hij af en verdwijnt met grote sprongen in de verte. Nou moet het niet gekker worden. Een warme gloed doortrekt zijn lichaam, Lex wil zich net omdraaien, zich koesteren in de zon, als hij met een harde klap zijn hoofd stoot tegen het raam. Zijn ogen openen zich en kijken in de gegeneerde blik van de man tegenover hem. Lex gaat snel verzitten om zijn stijve te verbergen. Opstaan is misschien beter. Hij wil net naar de wc, om de hele handel te reorganiseren, als de schuifdeur open gaat en de conducteur binnenkomt ‘Plaatsbewijzen alstublieft en uw paspoort klaar houden’. ‘Dat was zeker een mooie droom’ probeert zijn medereiziger met een flauwe lach. Lex haalt een hand door zijn verwarde haren en pakt zijn jas uit het rek. Gelukkig, gered door de NS. Hoe lang zou hij hebben geslapen? Zijn stiekeme angst om met open mond slapend aangetroffen te worden is niet bewaarheid. Het kan nog erger.

Het unheimische gevoel van de woestijn hangt nog om hem heen. De stress is geweken voor een oudere emotie. Uiteindelijk komt het allemaal op hem aan. Zijn ogen glijden langs de conducteur naar buiten. Ze zijn de stad genaderd. De grauwe verveloze huizen, opgevrolijkt door de bonte was doen er weinig aan om zijn stemming te verbeteren. ‘We’re on a mission from God’ De strijdkreet van de Blues Brothers borrelt in hem op. Lex is ook op een missie voor God. Zou het telegram zijn aangekomen? Bert’s laatst bekende adres was hier in Luik. Misschien dat hij allang weer verder is verhuisd. Hoe moet ik het hem vertellen, dat moeder wacht met sterven. Wacht op hem. Wat als Bert niet mee wil komen? Lex staat op, trekt zijn jas aan en pakt zijn koffertje uit het rek. De trein mindert vaart, rolt nog even door en staat dan stil. Lex is de enige uit zijn coupé die hier uitstapt. Sissend gaan de deuren open en de vuile betonnen klinkers van het perron verwelkomen zijn voeten. Bert staat nonchalant tegen het hek geleund. Lex zucht ‘zijn reis is volbracht!’