Jesaja 56:3-8; Johannes 10:7-10; Handelingen 8:26-40
Zusters en Broeders,
Deze morgen kruipen we in de zwarte huid van een rijksambtenaar uit Ethiopië. In de kinderbijbel wordt hij de kamerling van Morenland genoemd omdat hij geen eigen naam heeft. In het Hebreeuws staat er eunuch, castraat. Dit verhaal gaat over een, om wille van de godsdienst, om wille van de politiek, onvruchtbaar gemaakte man. Het is waarschijnlijk gedaan, toen hij nog een kind was, voor hij recht van spreken had. Opdat hij zijn hoge stem zou behouden. Opdat hij de koningin niet zou lastig vallen, en zo al zijn energie zou gebruiken voor zijn taken aan het hof. Hoe dan ook, we kruipen vanmorgen in de huid van deze ont-mande.
Wij stappen in zijn levensverhaal, op het moment dat hij vertrekt uit Jeruzalem. Zijn pelgrimstocht had hem daar heen gebracht. Onze kamerling is een rijke, machtige persoon, hij is namelijk de schatbewaarder van de koningin van Ethiopië. Hij is naar de tempel in Jeruzalem gereisd om daar God te aanbidden. Hij is er echter meteen met een zweepslag uit verjaagd. Met al zijn machtsvertoon blijft hij maar mooi buiten staan, want hij is een castraat. Volgens de joodse tempelwetten zijn verminkten niet welkom in de tempel. Hij mag niet eens in de voorhof komen. Blijkbaar is het heil niet voor iedereen beschikbaar. Gedesillusioneerd reist hij terug door de woestijn van Gaza en leest onderweg in de boekrol van Jesaja die hij, als een souvenir, in Jeruzalem gekocht heeft.
Door het lezen van de woorden van Jesaja raken zijn ogen geopend. Hij herkent zich in de vernedering die hem aangedaan is, dat stemt hem tot nadenken. Om zijn belangrijke hof-positie te kunnen verkrijgen heeft hij zijn identiteit moeten opgeven. Zijn toekomst is letterlijk van hem afgesneden, want hij zal nooit het hoofd kunnen vormen van een eigen dynastie. Wie hij is, wat zijn bestaan wezenlijk maakt is door zijn omgeving als een vorm op hem gedrukt en al het overtollige is weggelaten. Hij geeft nu pas zijn twijfel de ruimte, is hij nog wel een mens onder de mensen? Is alleen zijn hoge positie aan het hof zijn identiteit geworden?Hoe herkenbaar is die twijfel niet? In ons land klinkt die vraag met grote regelmaat, ook onze identiteit is in een crisis terecht gekomen. ‘De Nederlander’ bestaat niet of juist wel. Je identiteit is van belang om te weten wie je bent en waarom je bestaat. Hoe hou je je staande als vreemdeling in een grote stad, in een nieuw land? Hoe ver zou u gaan voor een goede baan? Wat geeft u dan op om erbij te horen? Te ver afdwalen maakt dat je jezelf gaat verliezen.
De Ethiopiër werd in Jeruzalem geconfronteerd met felle emoties van buitengesloten worden. Door het incident in de tempel had zijn trots een behoorlijke knauw gekregen. De knagende onrust die hij jarenlang krampachtig eronder had gehouden kwam tot uiting. Inmiddels was hij zich, net zoals hij bij Jesaja leest, gaan beschouwen als een dorre boom. Een zwijgend lam, een mens die er niet toe doet. Is dit alles? Leef ik hiervoor?
Zette dit vruchteloze gevoel hem aan tot zijn bedevaart? Op zoek naar een God die zijn dorheid kan opheffen? Door Jesaja te lezen hoort hij diep in zich een stem die zegt: jouw leven is niet tevergeefs. Deze stem van God heeft al eeuwen lang mensen, bewust of onbewust, wakker geroepen: Herken je onrust. Erken je verlangen naar geborgenheid, naar een lang en gelukkig leven. Vrede op aarde. Draait het in onze maatschappij niet steeds om het jezelf zijn, je eigenheid. Maar wie ben je dan?
Daar zit onze Ethiopiër in zijn luxueuze koets, te mijmeren en hardop te lezen. Opeens wordt hij op zijn schouder getikt. Filippus holt naast hem. En buiten adem vraagt hij: ‘Begrijpt u eigenlijk wel wat u leest?’ ‘Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij wegwijs maakt?’ antwoordt de zwarte man en hij nodigt Filippus uit om zich in de koets te hijsen en een eindje met hem mee te reizen. Dan lezen ze samen de tekst die de eunuch zo op het lijf geschreven lijkt: ‘Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder, deed hij zijn mond niet open. Hij werd vernederd en hem werd geen recht gedaan, wie zal van zijn afkomst vertellen?’
Dan stelt de Ethiopiër zijn prangende vraag aan Filippus: ‘over wie heeft de profeet het: over zichzelf of over een ander?’ Over ons, over u? Hij herkent zichzelf in het verhaal van Jesaja. Hij gaat zonder protest de vergetelheid tegemoet. Zo machtig als hij is als schatbewaarder, aan zijn leven zal echter geen recht worden gedaan, de balans zal er niet over worden opgemaakt. Zonder nageslacht zal zijn naam zal niet worden bewaard en verder verteld. Dat maakt hem vreselijk onrustig want nu kan hij zich niet meer achter zijn positie verschuilen.
‘Dit is niet het hele verhaal’ zegt Filippus, ‘lees verder’.
En dan volgt de tekst die we vanmorgen gelezen hebben. Over God en zijn huis van gebed dat voor alle volken is, dus ook voor de castraten als die zich aan de sabbat houden. Terwijl de Ethiopiër zichzelf omschrijft als een dorre boom, wordt hem door God een toekomst beloofd, beter nog dan zonen en dochters.
‘Alles mooi en aardig maar waarom doen jullie daar niet aan mee? Ik ben vanmorgen weggejaagd uit de tempel omdat ze niet konden zien wie ik was. Ze zagen alleen een verminkte! Waarom word ik buitengesloten?’
We weten niet hoe Filippus hierop heeft geantwoord. Er staat alleen dat hij de goede boodschap van Jezus verkondigt. Filippus vertelt over een hoopgevende lotgenoot: Jezus is ook gestorven zonder nageslacht te verwekken, maar toch leeft hij voort, bij God én onder de mensen, in een andersoortige familiekring. De onverwachte reisgenoot spreekt met de Ethiopiër, die in een hevige identiteitscrisis verkeert, over een man die diverse keren gezegd heeft: IK BEN. Ik ben de deur, het brood, de waarheid, de wijnstok en het licht. Deze man, deze Jezus, overstijgt alle menselijke identiteiten door te zeggen ik ben … iedereen die ook zo wil zijn is welkom en mag mijn naam aannemen. Als hij dit gehoord heeft wil de eunuch ter plekke gedoopt worden, om toe te treden tot die familiekring waarin een man zonder geslacht toekomst heeft.
Over de ‘ik ben’ woorden van Jezus vallen vele preken te maken, maar de essentie is dat hij zegt: wie wil zijn zoals ik, wie bij mij wil horen, wordt deel van een veel groter ik, een die alle beperkte menselijke persoonlijkheden omvat. En je hoeft jezelf er niet voor op te geven, je mag zijn wie je van jezelf gemaakt hebt en een beetje meer. De vorm die Jezus aan de mensen geeft roept geen agressie op maar nodigt uit. Bij hem is ruim plaats. Méér ruimte dan bij de mensen onderling. Hij geeft ons gelegenheid om te leven, om te groeien, om een zinvol, gerespecteerd en menswaardig leven te kunnen leiden.
Wij kunnen de identiteitscrisis waarin onze maatschappij lijkt te verkeren uitleggen als kritiek: luisteren we eigenlijk naar de vreemdelingen en vluchtelingen, naar mensen met een handicap, met een afwijkende mening of kleur haar? Verstaan we hun vraag: ‘waarom worden wij de tempel uitgegooid?’ Wie mogen dan wel naar binnen? Lieden die pretenderen iets te zijn en zichzelf overschreeuwen. Al die mensen die hun lichaam verminken om aan de heersende schoonheidsidealen te voldoen. Onze BN’ers …
Begrijpen we wat Jezus hierover zegt? ‘Ik ben de deur waar de schapen naar hun weiland kunnen komen, ze mogen vrij in en uit lopen want ik ken hen bij naam.’ Je moet wel de tempel binnen willen, je moet wel bereid zijn om te luisteren naar de stem die zegt dat je leven niet tevergeefs mag zijn. Wanneer we onrustig zijn, kunnen we op zoek gaan naar geborgenheid. Of duwen we die onrust liever diep weg, verbergen hem achter een trotse houding?
Het verhaal gaat dat de eunuch een nieuwe identiteit heeft gekregen. In zijn thuisland is hij het evangelie gaan verkondigen ondanks zijn gekke hoge stemmetje. Hij sprak andere uitgestotenen aan, jong en oud; man en vrouw; zwart en blank, noem maar op, en vroeg hen: ‘Begrijp je, waarom je leeft?’ Wie werkelijk naar hem wilde luisteren, sloot zich bij hem aan en zo ontstond een christelijke kerk, een gemeenschap.
Zusters en broeders, laten we nu weer terug kruipen in onze eigen huid, na deze luidruchtige wake up call. Voelen wij ons als een dorre boom, vruchteloos, buitengesloten. Zouden we dat ooit durven bekennen? Wie maakt ons daarbij wegwijs? Misschien is het helemaal niet slecht om zo nu en dan onze gemeentekoets stil te zetten en de tomtom of de ‘MennoMenno’ uit te schakelen. Ik zou best graag van zo’n moment gebruik willen maken om u op de schouder te tikken en te vragen: ‘begrijpt u eigenlijk wel wat uw bestemming is?’
Amen