Dozen, stapels dozen nog een keer, nog meer karton, piepschuim en bubbelplastic. Ik droom ervan en de dozen kruipen mijn geest binnen. Niet de inhoud die is goed en zorgvuldig uitgezocht uit de weelde van de overdaad bij Ikea. Maar die dozen spoken in mijn hoofd, zoveel moet bij elkaar gezocht worden, schroefjes tellen, kloppen de aantallen. Instructies, ontcijferen, vellen met pictogrammen die door de simpelste mens gesnapt moeten worden maar die voor mij de reinste abracadabra zijn. Linksom, rechtsom, ik schud mijn hoofd leeg en draai het kussen om, vlij mijn wang er tegenaan. Er zit een ribbel die precies op mijn jukbeen drukt, weer het kussen omdraaien. Ik ruik aan de sloop, lekker ze is nog bij me, Zodra ik mijn ogen sluit doemen die dozen weer op. Als reuzen sluiten ze me in, dringen me naar de muur, hij is hard tegen mijn rug, ik tast en bevoel het ruwe pleister met mijn vingertoppen, het brokkelt een beetje en sluipt onder mijn veel te lange nagels.
Nog dichterbij komen de onheilspellende pakketten, ik hap naar adem, verslik me, barst in hoesten los. Opeens klinkt een rauwe toon zoemend, net te lang om plezierig te zijn, dreinend als een kleuter die bij de kassa blijft zeuren om de snoepketting die daar zo verleidelijk is uitgestald. De toon wordt steeds luider, de dozen staan muistil, er zit nog zo’n drie centimeter tussen mijn blote enen en de dichtstbijzijnde doos. Lillången staat erop en een reeks codes die bedoeld zijn voor de kassajuffrouw, de expediteur en de botte Marokkaan die hem komt afleveren. Mijn hoofd barst van teveel geluid en stuitert in duizend kleine bolletjes over de vloer, rollen tussen de kieren door, over elkaar in de haast om weg te komen. Mijn romp leunt tegen de muur, stevig, al kan het zonder hoofd niks, geen beweging is meer mogelijk.
Het dekbed wordt met een ruk van me afgetrokken, en flits van blauwe ruitjes en een harde plof op mijn buik. ‘Mam, je moet opstaan! Ik heb honger!’
De rest van de dag is gevuld met het uitpakken van de keurig genummerde pakketten. De zakjes van dik plastic met de bijpassende schroeven en houten pinnen krijgt ik nauwelijks open. Probeer het met mijn tanden, zonder resultaat. Mopperend zoek ik een schaar in de overvolle keukenla. Er zouden er drie moeten liggen maar ik vind er geen, dan maar het aardappelschil mesje. Zorgvuldig snijd ik van me af, en schud de inhoud op het aanrecht om ze te sorteren. Vijf schroeven van 3 mm dik, daarna vijftien van 8mm. Wat merkwaardig die oneven aantallen. Een tafel heeft vier poten en de stoelen ook. Een gebroken paartje. Dat zijn wij ook, van vijf naar vier, wonderlijk even aantal in huis, als je de kat niet meerekent. Het beest laat zich niet vergeten en draait tussen mijn benen door, die denkt zeker dat ik aan het koken ben. Ik buk me om hem te aaien en dan schiet de droom weer door mij heen, hoe mijn hoofd eraf rolde en door de kamer stuiterde. Ik kijk van de kop van de kat naar het vlijmscherpe mesje in mijn hand. Heen en weer.