Genesis 32:22-33 en Mattheus 5:14-16
Zusters en Broeders,
Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’
Zijn vrouwen, kinderen en dienaren en al zijn bezittingen zijn al door Jakob de rivier overgezet. Nu is hij weer terug gegaan naar de overkant en staat daar aan de oever met lood in de schoenen. Wat er lang geleden tussen hem en zijn bedrogen broer Esau is gebeurd, is nog nooit uitgepraat, noch vergeven en laat staan vergeten. Jakob heeft jaren geleden de zegen als eersteling afgetroggeld van zijn oudere broer Esau. Nadat zijn list om deze te verkrijgen gelukt was, is hij naar zijn oom Laban gevlucht en daar gebleven. In Genesis 32 staat hij op het punt na al die jaren de eerste voetstappen weer te zetten in het land Kanäan. Hij heeft besloten dat hij zijn broer nu niet langer kan ontlopen en tegelijk ziet hij vreselijk tegen een ontmoeting op. Hij stuurt boden vooruit om zijn broer vergeving te vragen, hij stuurt geschenken vooruit om zijn broer gunstig te stemmen en tenslotte stuurt hij vrouwen en kinderen, als gave maar ook als buffer tussen hem en zijn broer. Ja, uiteindelijk zal het allemaal mee blijken te vallen, Esau zal Jakob opnieuw z’n broer noemen en blij zijn hem terug te zien, maar dat weet Jakob niet als hij aan de Jabbok staat. Daarom zette hij eerst zijn familie over de rivier de Jabbok heen, en blijft zelf alleen achter in het donker.
En dan grijpt een onbekende hem vast. Jakob worstelt de hele nacht met die vreemdeling.
Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’
Gezegend worden is blijkbaar iets waar Jakob zo veel waarde aan hecht dat hij, ook al lijkt hij in het gevecht aan de winnende hand, de ander vasthoudt totdat hij gezegend is. Een zegen in Genesis is altijd een zegen waarin de hand van God zichtbaar, voelbaar en ervaarbaar is. Dus vraagt Jakob aan de ander om een zegen van God. Dat is een heel andere zegen dan hij eerder listig verkreeg van zijn vader, waarmee hij het eerstgeboorterecht van zijn broer Esau aftroggelde. Het lijkt erop dat het verkrijgen van de zegen voor Jakob nu zo belangrijk is, omdat het hem de kracht geeft om zelf definitief de Jabbok over te kunnen steken en terug te keren naar Esau en zijn familie. De Jabbok is op zich geen indrukwekkende rivier, maar fungeert in het verhaal vooral als een grens tussen het gebied zónder Esau, en het gebied mét Esau. Het is de scheiding tussen eenzaamheid en betrokkenheid.
Jakob was iemand die zich ophield aan de grens van wat wel en niet geoorloofd is, hij ging daar ook wel eens overheen; pootjehaker, hielenlichter is zijn naam. Maar tegelijk zegt iets, zegt iemand in hem dat het ook anders kan en anders moet: een leven zonder list en bedrog, een leven zonder vreemdelingschap, een leven in nieuwe verbondenheid. En dat perspectief drijft hem voort en brengt hem nu opnieuw aan een grens, de grens van het land waar een mens mag zijn zoals ie ten diepste is bedoeld. Maar nog steeds moet de Jabbok wel worden gepasseerd. Dan zal het ook lichter worden, om hem heen en in hemzelf, want nu is het nog donker, nu is het nacht.
Een opvallende constatering is namelijk dat in het verhaal waarin Jakob Esau, zijn familie en zijn land verlaat, de zon ondergaat bij Betel. Dit moment bij de Jabbok wordt voor het eerst weer gesproken over een opgaande zon. Dit is een motief waarmee de verteller van het verhaal duidelijk maakt waar Jakobs plek is, namelijk daar waar de zon opgaat, en dat is te midden van zijn familie en in zijn eigen land.
Vanmorgen hoorden we over de listige Jakob die dankzij de zegen de moed wist te vatten om terug te keren naar de gemeenschap waar hij bij hoorde, waar voor hem de zon weer ging schijnen. Na zijn worsteling in de nacht krijgt hij een nieuwe naam, Israël. Niet meer oplichter maar naam van God. En daarmee ontvangt hij de zegen. De inhoud van de zegen wordt in het verhaal niet verteld. De naamsverandering kan als de zegen opgevat worden. Het is in het verhaal niet de formulering van de zegen, maar het resultaat ervan dat belangrijk is. De zegen brengt iets bij Jakob teweeg, iets waardoor het hem mogelijk wordt om de ontmoeting met Esau aan te gaan. Het is geen zegening van bezittingen, want daar heeft Jakob geen zegen voor nodig, dat heeft hij genoeg. Het lijkt meer een fiat om terug te kunnen komen. De zegen die Jakob heeft ontvangen, maakt het mogelijk dat hij zelf aan Esau als het ware zijn zegen doorgeeft. Wie de zegen ontvangt, kan zelf ook een ander zegenen. De verhouding tussen Esau en Jakob wordt weer hersteld.
Wanneer God de mens zegent in de bijbelse verhalen dan is dat een belofte van toekomst en een opdracht om er wat van te maken. Het bijzondere van de zegen is dat mensen die aan anderen kunnen doorgeven. Een mens kan een ander mens natuurlijk geen voorspoed of toekomst beloven, maar de zegen is een bede aan God om die andere mens ook die toekomst te geven.
In het boek Numeri, waar we de zegenbede kunnen lezen die we gewend zijn uit te spreken aan het einde van de kerkdienst, wordt de zegen beschreven als het licht van de menora die in de tempel staat. In dit licht straalt de zegen alvast, zoals Gods gelaat dat over de mensen schijnt. Vergelijk het met de uitspraak van Jezus over de lamp die niet onder de korenmaat mag staan. Licht onderscheidt het donker en maakt verbinding mogelijk. Licht kan schijnen wanneer de zegen gegeven is. Gelukkig zijn zij, gezegend zij die…
Ook mensen die niet gelovig meer zijn hechten toch waarde aan de zegen, zo willen zij wel een dominee die iets doet bij hun huwelijk. Alleen de ambtenaar van de burgerlijke stand is toch niet voldoende. Wanneer we elkaar trouw beloven ten overstaan van elkaar en God, of die Ene, of Iets dan mag dat bevestigd worden door de zegen. Daarmee wordt zegenen geen magische handeling, het is geen betovering die we uitspreken. Jakob heeft de zegen nodig om de moed te vatten om zich te verzoenen met zijn broer, daardoor gesterkt steekt hij uiteindelijk de Jabbok over. De zegen is eigenlijk het na-spreken van de woorden die door God in Numeri via Mozes de priesters in de mond gelegd zijn.
Jakobs moment bij de Jabbok is een mooi moment om eens naar beide kanten te kijken. We mogen onszelf de vraag stellen: Waar komen we vandaan? Waar sta ik en waar ben ik naar onderweg. Welk perspectief drijft mij voort? Daarom wil ik graag met elkaar stil staan bij de kracht van de zegen, en de waarde ervan op bijzondere momenten. Een van die momenten kan zijn dat je de zegen krijgt als je nog in conflict bent met mensen, of dingen hebt gedaan die misschien wel niet toelaatbaar waren. Het moment dat Jakob de zegen krijgt, is het moment dat er al veel gepasseerd is in zijn leven en hij vele, ook foute, keuzes heeft gemaakt. Dat is geen reden om geen zegen krijgen. Het is niet nodig om ‘perfect’ te zijn om de zegen van God te mogen ontvangen. Ook wanneer uit alles blijkt dat het moeilijk is om na lange tijd de draad weer op te pakken.
De zegen werkt niet automatisch. Soms denken mensen dat een zegen zo werkt, als een soort talisman of amulet. Het gaat in de zegen om een belofte en toezegging van Gods kant, die door Hem waargemaakt zal worden. Het is geen mogelijkheid, maar juist een realiteit dat de mensen gezegend worden! Daarom kan zegen kan helend werken. Te midden van alle drukte van het leven, van alles wat je overkomt, mag je de zegen meekrijgen om verder te gaan. Gezegend worden is herinnerd worden aan de heelheid die God ons mensen te midden van alle gebrokenheid toewenst.
De zegen doet onze ogen oplichten voor herstel van gemeenschap, van betrokkenheid bij een ander. Het geeft ons moed om moeilijke stappen te zetten en zaken aan te gaan die we liever niet willen zien. Het is als een steentje in de vijver die steeds grotere kringen geeft. Wanneer mensen zich afvragen of het bestaan meer is dan wat ze kunnen zien, ervaren, en te midden van dat wat ze meemaken toch (weer) op zoek gaan naar duiding en zin dan werkt Gods zegen daarin door.
De lezingen van vanmorgen helpen ons om beeld en taal te geven aan de betekenis die we zoeken in het leven. Als gezegende mensen kunnen we de moed opvatten om zin en duiding te geven aan het leven van alledag, dat een onderdeel is van Gods schepping. Door als mens gezegend te worden in Gods naam kunnen we onze plek innemen te midden van de gemeenschap met anderen.
Kennelijk overwint de verbondenheid met onze medemens zelfs een nachtelijke worsteling op leven en dood aan de rivier de Jabbok. Alleen als een gezegend mens kan Jakob zich opnieuw verbinden, met de ander, zichzelf, en met God. Pas als Jakob Esau weer in zijn gezicht kan kijken, pas dan kan de zon weer opgaan over zijn leven.
Amen